Boekbespreking: Duco Hellema, Nederland en de jaren zeventig

Daan Bijwaard, 19 november 2012
PDF

Duco Hellema, Nederland en de jaren zeventig

Decennia laten zich zelden eenvoudig vatten en dit geldt zeker voor de jaren zeventig. Wat was kenmerkend voor dit decennium, Dolle Mina en Het Werkteater of de strijd van pater Koopman tegen abortus en de opkomst van de Evangelische Omroep? Oftewel, vormden de jaren zeventig in Nederland een hoogtepunt van de progressieve protestbeweging, of was dit een decennium waarin een hernieuwd conservatisme op de voorgrond trad? De meeste mensen zouden zeggen het eerste. Hoogleraar Internationale Betrekkingen Duco Hellema geeft in zijn nieuwe boek Nederland en de jaren zeventig weer hoe de jaren zeventig in Nederland inderdaad een ‘rood’ decennium waren, maar dat tegelijk ook de conservatieve en neoliberale golf van de volgende decennia begon aan te zwellen. De jaren zeventig waren zo bezien een ‘scharnierdecennium’, waarin bijvoorbeeld op het economische terrein internationaal de naoorlogse collectivistische opvattingen onder druk kwamen te staan van neoliberale denkbeelden. Interessant aan Hellema’s boek is dat hij inzichtelijk maakt hoezeer Nederland deze internationale ‘golfbeweging’ volgde.

De jaren zeventig worden in vergelijking met de jaren zestig soms als teleurstellend gekarakteriseerd. Na het ‘hoogtepunt’ van ’68[*], werd de hoop op vergaande maatschappelijke hervormingen volgens velen niet ingelost. Den Uyl zou hebben verzucht dat, toen hij in 1973 premier werd, het momentum voor progressieve hervormingen al verdwenen was. Hellema toont echter aan dat dit beeld van de jaren zeventig te eenzijdig is. Zeker, de Oliecrisis van 1973 veroorzaakte een sombere maatschappelijke atmosfeer. Protesten ontaardden in veldslagen met de politie. Tevens kreeg Nederland te maken met terreuraanslagen van onder meer de Duitse extreemlinkse Rote Armee Fraktion en Molukse groeperingen.[†] De maatschappelijke invloed van deze ‘radicalisering’ was echter opvallend gering. De in de jaren zestig opgekomen progressieve bewegingen bereikten in de jaren zeventig hun hoogtepunt, om pas begin jaren tachtig uit te doven. Dit tijdvak, door Hellema omschreven als de ‘lange jaren zeventig’, was een periode waarin volgens Hellema “…alle aspecten van het persoonlijke leven inzet werden van maatschappelijke en politieke contestatie”.

Overal klonk de roep om inkomstennivellering, democratisering, medezeggenschap en emancipatie. De lange jaren zeventig waren een tijd van grote (vakbonds-) demonstraties voor betere lonen en voor gelijkere verhoudingen tussen werkgevers en werknemers. Oude sociale bewegingen zoals de kerken en huisvestingsorganisaties werden activistischer. Daarnaast ontstonden actieve kraak-, milieu- en anti-kernenergie bewegingen. Tevens brak de tweede feministische golf door en kwam de homo-emancipatie op gang. Bovendien ontsproten allerlei praktische progressieve initiatieven. Denk hierbij aan buurtcomités, rechtswinkels, opvanghuizen, crèches of de Vereniging van Dienstplichtige Militairen. Dit alles werd ondersteund door een overwegend progressieve media. Ook de Nederlandse progressieve politieke partijen kregen de wind in de zeilen en schoven op naar de linkerkant van het politieke spectrum. Dit maakte de weg vrij voor het kabinet Den Uyl (1973-1977), dat ondanks de interne strubbelingen tussen PvdA en CDA als het progressiefste kabinet uit de Nederlandse geschiedenis kan worden gezien. In de regeringsverklaring werd ‘het streven naar opheffing van ongelijkheid en achterstelling’ als doel gesteld. Dit moest gerealiseerd worden middels vergaande inkomensnivellering en uitbreiding van de collectieve sector.

De economische problemen die ontstonden na de oliecrisis van 1973 leidden in eerste instantie niet tot een matiging van deze doelstellingen. Integendeel, er werd door de regering Den Uyl een keynesiaanse stimuleringspolitiek voorgestaan. Herstel van het noodlijdende bedrijfsleven moest volgens het kabinet Den Uyl vorm krijgen door meer greep te krijgen op de kapitaalbronnen en de investeringsbeslissingen van het bedrijfsleven. Tevens pleitte Den Uyl voor beheersing en matiging van de kapitalistische groei. Zo moest ‘te snelle technologische ontwikkeling’ worden tegengegaan om arbeidsplaatsen te sparen, een idee dat Den Uyl mede ontleende aan de Italiaanse eurocommunist Enrico Berlinguer. Hiervan zou weinig terechtkomen. Niettemin is het voor iedereen die is gewend is aan het liberalere discours van na 1980 al opmerkelijk dat dergelijk voorstellen gedaan werden.

Joop_den_Uyl

Joop den Uyl, minister-president van 1973 tot 1977

Hiermee komen we bij een van de interessantste punten van dit boek, de vergelijking die wordt getrokken tussen de internationale en de Nederlandse ontwikkelingen. Hellema beklemtoont dat het kabinet Den Uyl in een internationale trend paste. Vergaand staatsingrijpen in de economie werd Europa breed bepleit door sociaaldemocratische regeringen als die van Willy Brandt in de Bondsrepubliek, Olof Palme in Zweden en Bruno Kreisky in Oostenrijk. Dit was bovendien geen West-Europees fenomeen, er was wereldwijd sprake van een antikapitalistische tendens. In de derdewereld heerste er teleurstelling over het gebrek aan economische progressie sinds de dekolonisatie, in het Westen leefde er met name onvrede bij een jonge en welvarende generatie die zich sociaal en politiek niet vertegenwoordigd voelde. Deze bewegingen in Oost en West konden elkaar vinden in het idee dat het kapitalisme overal ongelijkheid en onderdrukking zou brengen. De marxistische ‘kritische theorie’ veroverde de internationale universiteiten.

Dit gedachtengoed droeg in de derdewereld bij aan een golf van revoluties die, zoals die Chili (onder Allende) en Vietnam, veel steun kregen in Westerse landen.[‡] De internationale populariteit van socialistische of communistische bewegingen viel samen met de verzwakking van de Verenigde Staten. Door het fiasco in Vietnam, het Watergateschandaal en economische problemen werd Washington gedwongen tot een terughoudende politiek. De mede hieruit volgende onderhandelingen tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie over het verminderen van het aantal kernwapens leidden in de Koude Oorlog een periode van ontspanning in. De afgenomen dreiging van een kernoorlog, de golf van revoluties in de derde wereld en de relatieve economische successen in de communistische wereld zorgden ervoor dat de Sovjet Unie en zijn bondgenoten aan prestige wonnen. Dankzij de toegenomen financiële kracht van West-Europa en successen op het gebied van de Europese integratie werd ook de deur geopend voor een meer onafhankelijke buitenlandpolitiek van de West-Europese staten. De politieke en economische contacten tussen Oost- en West-Europa namen sterk toe. In Nederland kwam met name bij de PvdA de NAVO onder vuur te liggen, hoewel met weinig concreet gevolg. De Nederlandse minister van Ontwikkelingssamenwerking in het kabinet Den Uyl, Jan Pronk, besloot echter wel tot het geven van ontwikkelingshulp aan communistisch Cuba en Vietnam.

Aan deze ‘socialistische golf’ in de internationale politiek kwam begin jaren tachtig een einde. De Sovjet Unie en zijn bondgenoten begonnen steeds duidelijker te kampen met economische en politieke stagnatie. Tegelijk beleefde het Westen een periode van ‘verrechtsing’, die samenviel met een opkomend conservatisme en een hernieuwd vertrouwen in het kapitalisme. Deze stroming zou in de VS tot wasdom komen onder president Ronald Reagan (1981-1989). Wat betreft de buitenlandpolitiek van Washington betekende dit een einde van de ontspanning in de Koude Oorlog. De Amerikaanse defensie-uitgaven schoten omhoog. Gelijktijdig werd in de VS zelf, en in het Verenigd Koninkrijk onder premier Margaret Thatcher (1979-1990), een politiek van deregulering en liberalisering van de economie ingezet. Het neoliberale gedachtengoed kreeg ook, hoewel in minder extreme vorm, in continentaal West-Europa grote invloed. In 1982 trad Helmut Kohl aan in Duitsland. In Oostenrijk eindigde het sociaaldemocratische tijdperk van Bruno Kreisky in 1983. In Frankrijk werd in 1981 de socialist François Mitterrand nog gekozen, maar hij kon weinig van zijn programma uitvoeren.

Hellema beschrijft hoe Nederland opnieuw dit patroon volgde. De kabinetten Van Agt I t/m III (1977-1982) vormden een tussenfase. Uit vrees voor grote maatschappelijke onrust werden de hervormingen van de verzorgingsstaat beperkt gehouden. Bij het CDA begonnen in navolging van de VVD echter steeds meer leden de gegroeide welvaartstaat als een probleem te zien, die de winstmarges van het bedrijfsleven onder druk zette. Liberale uitgangspunten als ‘deregulering’, ‘privatisering’ en ‘marktwerking’ wonnen aan kracht in de Tweede Kamer. Ook in Nederland waren bovendien conservatieve standpunten steeds luider hoorbaar. Net als in de VS en het VK kwam er, onder andere bij het CDA, meer en meer kritiek op de vermeende ‘linkse’ ondermijning van het gezin en de orde in de samenleving. Van Agt sprak in deze context van een vereist ‘Ethisch Reveil’ tegen de ‘morele verwording’ van Nederland.[§]

Demonstratie tegen kernwapens, Den Haag 29 oktober  1983

Demonstratie tegen kernwapens, Den Haag 29 oktober 1983

Dit betekende niet dat de progressieve jaren zeventig meteen over waren. De verschillende protestbewegingen lieten eind jaren zeventig en begin jaren tachtig nog van zich horen of kenden zelfs een hoogtepunt. De demonstratie in Den Haag van 23 oktober 1983 tegen de plaatsing van nieuwe kernwapens in Nederland en Europa trok meer dan vijfhonderdduizend demonstranten. Dit was echter een laatste stuiptrekking. Onder de regeringen van Ruud Lubbers (1982-1994) zouden de protesten snel verstommen, ondanks dat een begin werd gemaakt met vergaande hervormingen van de verzorgingsstaat. Hellema beschrijft hoe opmerkelijk dit was als men bedenkt hoe radicaal de politieke omwenteling onder Lubbers was. Van inkomstennivellering, democratisering en medezeggenschap werd niet meer gesproken. Het bedrijfsleven kreeg meer ruimte en loonmatiging was nu het devies.[**] Van het Amerikaanse weekblad TIME kreeg Lubbers de bijnaam ‘Ruud Shock’, wegens zijn snelle sanering van een van ‘Europa’s meest royale verzorgingsstaten’.

Over de vraag waar deze conservatieve en liberale opleving vandaan kwam is wat Nederland betreft weinig geschreven. Hellema geeft zelf aan dat de vraag hoe deze omwenteling in het denken over economie, politiek en maatschappij daadwerkelijk tot stand kwam voor wat betreft Nederland daarom nog meer onderzoek verdient. In dit zonder meer aan te bevelen boek blijft het bij een serie mogelijke verklaringen, die niettemin een interessant beeld opleveren. Hellema noemt hierbij twee verklaringsmodellen die internationaal vaak worden gebruikt. Bij de eerste daarvan wordt er van uit gegaan dat de omslag in het politieke en maatschappelijke klimaat aan het einde van de lange jaren zeventig het gevolg was van structurele economische en sociale ontwikkelingen, zoals de voortgaande individualisering en de zich verdiepende economische recessie. Economische hervormingen zouden noodzakelijk zijn geworden door de in de jaren zeventig opgelopen werkloosheid, de teruglopende winstmarges in het bedrijfsleven en de exploderende begrotingstekorten bij de overheid. Het toenemende individualisme zou daarnaast hebben geleid tot een verlies aan draagvlak voor collectivistische projecten. Hellema brengt daar echter tegenin dat de maatschappelijke betrokkenheid gedurende de jaren zeventig niet afnam en de oliecrisis van 1973 er niet voor zorgde dat de keynesiaanse economische politiek snel werd losgelaten.

Hellema is juist daarom van mening dat ‘wilsvorming’ en politieke mobilisatie een betere verklaring geven voor de opkomst van het conservatisme en het neoliberalisme. De conservatieve en neoliberale onderstroom in de maatschappij wist internationaal de ideeënstrijd naar zijn hand te zetten. Een belangrijk keerpunt was achteraf dat de neoliberale economen Friedrich Hayek en Milton Friedman in respectievelijk 1974 en 1976 de nobelprijs kregen. Internationaal slaagden jonge conservatieven er bovendien in mensen te mobiliseren door slim gebruik te maken van de massamedia. Zo werd de Nederlandse ‘zwijgende meerderheid’ al aan het begin van jaren zeventig politiek ontdekt door Hans Wiegel en de VVD in samenwerking met dagblad de Telegraaf. Ook de groei van de Evangelische Omroep (EO) maakte de toenemende onrust zichtbaar over wat velen zagen als het ‘morele verval’ in de samenleving. Dit kon ook omdat een groot deel van de samenleving progressieve politiek gelijkstelde aan de vermeende toegenomen wetteloosheid en sterke politieke polarisatie. Het opkomende conservatisme en het neoliberalisme uitte zich zo bezien in het ontstaan van heterogene bewegingen die zich succesvol richtten tegen vermeende, aan de progressieve politiek toegeschreven, problemen als de bedilzucht van de overheid, de (te) machtige vakbonden en de sociale verloedering.

De ‘linkse’ jaren zeventig hebben hun sporen nagelaten. Dit is bijvoorbeeld het geval op het gebied van inkomens- en huisvestingpolitiek. Ook de gezagsverhoudingen in de maatschappij waren na de jaren zeventig blijvend veranderd. De ‘tegenkrachten’ die in de jaren zeventig waren opgekomen hebben echter volgens Hellema op de langere termijn meer invloed gehad. Het in de jaren zeventig populaire idee dat de politieke verhoudingen in Nederland en de wereld van staatswege structureel moeten worden veranderd heeft weinig aanhang meer. Conservatieve standpunten over zaken als de noodzaak van de harde aanpak van criminaliteit zijn gemeengoed geworden. Het meeste invloed heeft echter gehad dat zelfs de sociaaldemocraten, internationaal en in Nederland, het geloof hebben verloren in het voor hun ooit vanzelfsprekende belang van economische zaken als de sturing van de kapitalistische groei, vergaande inkomensnivellering en medezeggenschap in het bedrijfsleven. Bijvoorbeeld het idee dat de winstgevendheid van bedrijven niet op de eerste plaats zou komen klinkt anno 2012 exotisch. Een dergelijke aanval op de vrije markt wordt door vrijwel niemand meer bepleit. Hellema noemt het feit dat progressieve en collectivistische ideeën aan het einde van de lange jaren zeventig in diskrediet zijn gebracht dan ook een van de grote wendingen van de twintigste eeuw.

Duco Hellema, ‘Nederland en de jaren zeventig’, Uitgeverij Boom, 301 p., €24,90


[*] In Nederland gebeurde in 1968 overigens niet veel, de rust was tijdelijk wedergekeerd na o.a. de rellen rondom het huwelijk van prinses Beatrix en Claus van Amsberg in 1966, blz. 27.
[†] Hierbij kwamen in Nederland in de loop van de jaren zeventig eenentwintig mensen om, blz. 85-86.
[‡] Tussen 1968 en 1982 vonden in een kleine twintig landen socialistisch of communistisch geïnspireerde machtsovernames plaats, blz. 108.
[§] Dit betekende onder meer dat Van Agt zich verzette tegen soepele abortuswetgeving, blz. 202.
[**] De reële lonen daalden in Nederland begin jaren tachtig met tien procent, meer dan in de jaren dertig, blz. 265.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *